synoniem = subject Het onderwerp is het zinsdeel dat de zelfstandigheid aanduidt waarover het gezegde iets uitdrukt, bijvoorbeeld wie of wat de handeling verricht. Het onderwerp van de zin bepaalt ook de persoon (eerste, tweede, derde) en het getal (enkelvoud of meervoud) van de persoonsvorm.
Ik heb geapplaudisseerd. Jij hebt geapplaudisseerd. De gitarist speelde een solo. De gitaristen speelden een solo.
In zinnen met een onpersoonlijk werkwoord – bijvoorbeeld een werkwoord dat een natuurgebeuren aanduidt – komt geen zelfstandigheid voor waarover het gezegde iets uitdrukt. Het voornaamwoord het wordt dan loos onderwerp genoemd.
Het ijzelt. Het is warm. Het wordt zomer. Het is elf uur.Hoe gaat het met je kinderen?
Hoe weet je wat het onderwerp van een tekst is?
Vaak kun je het onderwerp al vinden zonder de tekst in zijn geheel te lezen. Je kunt kijken naar de titel, de eerste alinea, de tussenkopjes en de plaatjes. Meestal heb je dan al een goed beeld van waar de tekst over zal gaan en kun je dit in één of enkele woorden beschrijven.
Heeft elke zin een onderwerp?
- Home
- Taalloket
- Zinsdelen (redekundig ontleden)
Bij redekundig ontleden verdeel je een zin in zinsdelen (onderwerp, lijdend voorwerp, enz.). Een zinsdeel is een onderdeel van een zin met een bepaalde grammaticale functie.
Bij redekundig ontleden bepaal je uit welke zinsdelen een zin bestaat, welke grammaticale functie die zinsdelen hebben en hoe je ze dus het best kunt benoemen. De zinsdelen zijn: onderwerp, persoonsvorm, gezegde, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp, ondervindend voorwerp, oorzakelijk voorwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling, voorzetselvoorwerp en bepaling van gesteldheid,
Natuurlijk komen niet al die zinsdelen samen in één zin voor. Wel heeft vrijwel elke zin (behalve een elliptische zin ) een onderwerp en een gezegde. ‘Ik slaap’ bestaat uit een onderwerp ( ik ) en een gezegde ( slaap ). De zin ‘Anna leest een boek’ heeft een onderwerp ( Anna ), een gezegde ( leest ) en een lijdend voorwerp ( een boek ).
Op het tabblad ‘Voorbeelden’ staan twee uitgebreide voorbeelden van een redekundige ontleding. Meer informatie over de afzonderlijke zinsdelen is te vinden in aparte adviezen op deze website.
Wat is het verschil tussen persoonsvorm en onderwerp?
- Home
- Taalloket
- Persoonsvorm (wat is dat?)
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin.
De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt, Is het onderwerp een meervoud, bijvoorbeeld wij, dan is de persoonsvorm dat ook: wij lopen,
Als het onderwerp bijvoorbeeld ik is (een eerste persoon), past de persoonsvorm zich daaraan aan: ik loop, Is het onderwerp een derde persoon (bijvoorbeeld Daphne ), dan past de persoonsvorm zich dááraan aan: Daphne loopt – er komt dus een t bij. De persoonsvorm laat ook zien in welke tijd de zin staat: Daphne liep is bijvoorbeeld een verleden tijd.
Hieronder vind je meer voorbeelden van deze aspecten. Op het tabblad ‘Achtergrond’ staan tips om na te gaan of de vorm waarvan je denkt dat het de persoonsvorm is, dat ook echt is.
Is er een onderwerp?
Gebruik van er – We gebruiken ‘er’ op 5 manieren in het Nederlands. Dit kan zijn als verwijswoord of als onderwerp. Eigenlijk betekent ‘er’ hetzelfde als ‘daar’. Het is eigenlijk een verzwakte vorm van dit woord. Er als plaatsaanduiding Wanneer ‘er’ als plaatsaanduiding wordt gebruikt, verwijst het naar een plaats waarvan je weet over welke plaats het gaat.
Er in combinatie met een telwoord Voorbeeld: Wij hebben tien opdrachten binnengehaald – Wij hebben er tien binnengehaald. Er als onderwerp in passieve zinnen die geen echt onderwerp hebben Voorbeelden: Er wordt aangeklopt / Er mag gelachen worden / Er wordt niets gezegd. Er als voorlopig onderwerp
In deze gevallen staat er wel een echt onderwerp in de zin. Dit onderwerp staat meestal verderop in de zin, behalve bij sommige vraagzinnen. Het echte onderwerp is hier altijd algemeen gebruikt (onbepaald). Je kan er dus geen ‘de’ of ‘het’ voor zetten.
Er staat een paard in de stal (onderwerp = een paard) Er werden veel mensen ziek (onderwerp = veel mensen) Er wordt veel regen verwacht (onderwerp = veel regen) Er is niemand gekomen (onderwerp = niemand) Zijn de bezoekers er al? (onderwerp = de bezoekers) Welke vrienden komen er? (onderwerp = welke vrienden)
Als Nederlander sta je er niet vaak bij stil dat we er zo vaak gebruiken. Laat staan dat je erover nadenkt waarom en wanneer je het gebruikt. Maar voor veel buitenlanders is het Nederlands geen gemakkelijke taal. De woordvolgorde is vaak anders dan ze gewend zijn in hun moedertaal, ze moeten letten op allerlei vervoegingen en alle uitzonderingen uit hun hoofd leren.
Welke zin heeft geen onderwerp?
- Home
- Taalloket
- Onvolledige zinnen
Nee, dat is niet altijd nodig. Een aansporing, oproep of bevel heeft bijvoorbeeld geen zinsonderwerp: ‘Kijk maar!’ Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen.
Zeker in de spreektaal zijn onvolledige zinnen heel gewoon. Ze worden vaak gebruikt als antwoord op een vraag, maar ook als bevel of aansporing, bestelling, leus, enz.:
- Wanneer gaat Frits op vakantie? Volgende week,
- Hoe ga jij naar je werk? Op de fiets,
- Allemaal aan de kant!
- Twee koffie en een cola,
- Een man een man, een woord een woord,
Niet alle onvolledige zinnen zijn voor iedereen aanvaardbaar. Sommige mensen hebben moeite met zinnen waarin de delen tussen haakjes ontbreken:
- De brief (waarin stond) dat zij veilig waren aangekomen, werd pas weken later bezorgd.
- (De aanschafprijs van) een computer kan worden geschaard onder de bedrijfskosten.
‘Zinnen’ van slechts enkele woorden zijn informeel. In columns en andere vlotte teksten komen ze wel voor, maar in zakelijke teksten zijn ze in de meeste gevallen niet zo op hun plaats.
- Sommigen doen hun best te slagen. Om hun ouders te plezieren. Voor een baan.
- Anderen doen nauwelijks hun best. Want geen zin.
Kan hem een onderwerp zijn?
Hij is de onderwerpsvorm van de derde persoon enkelvoud. Die wordt gebruikt als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult. Hem is de voorwerpsvorm. Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat.
Hij heeft stijl. ( onderwerp )Ik zoek hem, ( lijdend voorwerp )Ik geef hem een cadeau. ( meewerkend voorwerp )Ik doe het voor hem, ( na een voorzetsel )
Twijfel tussen hij en hem is mogelijk na dan, als en zoals, In de meeste van die gevallen is het aan te bevelen om de vorm hij te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist.
Jij bent jonger dan hij. (= dan hij is)Wij hebben een andere auto dan hij.Stijn is net zo belangrijk als hij.Koen verdient evenveel als hij.Hij denkt hetzelfde als hij.Ze zingt niet zoals hij.We zijn al jaren op zoek naar een acteur zoals hij. (= een acteur zoals hij er een is)
In sommige gevallen is zowel hij als hem mogelijk na dan, als of zoals, maar dan is er een betekenisverschil. Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is hij de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is hem correct.
Ik apprecieer jou meer dan hij. (= meer dan hij jou apprecieert)Ik apprecieer jou meer dan hem. (= meer dan ik hem apprecieer)
Twijfel tussen hij en hem is ook mogelijk na behalve, Behalve hij is correct als er een band is met het onderwerp van de zin. Behalve hem is correct als er een band is met een ander zinsdeel dan het onderwerp.
Niemand weet dit, behalve hij. (niemand = onderwerp )Ik had de hele groep uitgenodigd, behalve hem. (de hele groep = lijdend voorwerp )Ik gaf iedereen goede raad, behalve hem. (iedereen = meewerkend voorwerp )
Twijfel is ten slotte ook mogelijk in zinnen met een meewerkend voorwerp dat als onderwerp kan worden aangevoeld, zoals passieve zinnen met het werkwoord vragen, In zulke zinnen zijn er vaak twee grammaticale analyses mogelijk, waardoor beide vormen te verdedigen zijn.
Hem werd gevraagd om in de volgende Bondfilm te spelen. (hem = meewerkend voorwerp; om -zin = onderwerp ) Hij werd gevraagd om in de volgende Bondfilm te spelen. (hij = onderwerp; om -zin = lijdend voorwerp )
dan hij / dan hem als hij / als hem zoals hij / zoals hem behalve hij / hem Taaladvies.net Congruentie bij een als onderwerp gevoeld indirect object (algemeen) (opent in nieuw venster) Jij / jou (als ik – was) (opent in nieuw venster)
Hoeveel persoonsvormen in een zin?
Wat is de persoonsvorm (pv)? In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv), De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen. Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen.
![]() |
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan. |
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm. |
Beide manieren worden hieronder met voorbeelden uitgelegd.
1 | Maak de zin vragend. | |
Het woord dat vooraan komt is de persoonsvorm. |
Maak de zin vragend
![]() |
Zin | Vraagzin | Persoonsvorm | ||
Ik fiets naar school. | → | Fiets ik naar school? | → | fiets | |
Eva loopt naar huis. | → | Loopt Eva naar huis? | → | loopt |
Ik fiets naar school. → Fiets ik naar school? → persoonsvorm = fiets Eva loopt naar huis. → Loopt Eva naar huis? → persoonsvorm = loopt * Als een zin begint met waarom, waardoor, waarvoor etc., vervang dit woord dan door daarom, daardoor, daarvoor, etc. Daarna kun je die zin weer vragend maken en komt de persoonsvorm vooraan.
2 | Zet de zin in een andere tijd. | |
Het woord dat verandert is de persoonsvorm. |
Zet de zin in een andere tijd
![]() |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd | Persoonsvorm | ||
Ik fiets naar school. | → | Ik fietste naar school. | → | fiets | |
Eva tekent graag. | → | Eva tekende graag. | → | tekent |
Ik fiets naar school. → Ik fietste naar school. → persoonsvorm = fiets Eva tekent graag. → Eva tekende graag. → persoonsvorm = tekent Als je denkt dat je de persoonsvorm in een zin hebt gevonden, controleer dan altijd je antwoord. Dit kun je bij de persoonsvorm doen door er de woorden om te voor te zetten.
![]() |
Zin | Persoonsvorm | Controle | ||
Piet werkt heel hard. | → | werkt | → | om te werken | |
Mam kookt soep. | → | kookt | → | om te koken |
Piet werkt heel hard. → persoonsvorm = werkt → controle: om te werken Mam kookt soep. → persoonsvorm = kookt → controle: om te koken Hieronder volgt een kort overzicht met de belangrijkste informatie van de persoonsvorm. Persoonsvorm (pv)
Ga je zinnen ontleden? Zoek eerst de persoonsvorm. De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Je vindt de persoonsvorm door de zin vragend te maken of door de zin in een andere tijd te zetten. De afkorting van de persoonsvorm is; pv. Controleer door de woorden «om te» voor de persoonsvorm te zetten.
: Wat is de persoonsvorm (pv)?
Hoe noem je een zin met één onderwerp en één persoonsvorm?
Samengestelde zin | Cambiumned – Grammatica Een zin met 1 noemen we een enkelvoudige zin. Een zin met meer dan 1 persoonsvorm noemen we een samengestelde zin, Een samengestelde zin kan bestaan uit: hoofdzinnen of uit (een) hoofdzin(nen) en (een) bijzin(nen).
- In een hoofdzin staat de persoonsvorm vooraan of na het eerste zinsdeel.
- Voorbeelden: Ga je mee tennissen? Ik ga vanmiddag tennissen.
- Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden en, maar, want of of,
- Voorbeelden: Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
- Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Ik kom vanavond want het is al laat. Kom je vanmiddag of kom je vanavond? Opmerking: In een bijzin staat de persoonsvorm (bijna) achteraan. Voorbeelden: Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen. Hij zei dat hij meer dan drie uur getennist had, Een bijzin begint bijna altijd met een verbindingswoord.
Wie de wedstrijd wint, wordt clubkampioen. wordt clubkampioen = hoofdzin wordt clubkampioen = naamwoordelijk gezegde; wordt = werkwoordelijk deel; clubkampioen = naamwoordelijk deel; wie de wedstrijd wint = onderwerps(zin) *Voor de duidelijkheid zet je er zin of bijzin achter.
Zij wordt later wat haar moeder is. zij wordt later = hoofdzin wordt wat haar moeder is = naamwoordelijk gezegde; wordt = werkwoordelijk deel; wat haar moeder is = naamwoordelijk gezegdezin ; zij = onderwerp later = bijwoordelijke bepaling
Hij zegt dat hij het niet gedaan heeft. Hij zegt = hoofdzin hij = onderwerp; zegt = werkwoordelijk gezegde; dat hij het niet gedaan heeft = lijdend voorwerpszin
Wie doorrijdt, geeft hij een waarschuwing. geeft hij een waarschuwing = hoofdzin geeft = werkwoordelijk gezegde; hij = onderwerp; een waarschuwing = lijdend voorwerp; wie doorrijdt = meewerkend voorwerpszin
Omdat het bleef regenen, werd het kampioenschap afgelast. werd het kampioenschap afgelast = hoofdzin werd afgelast = werkwoordelijk gezegde; het kampioenschap = onderwerp; omdat het bleef regenen = bijwoordelijke bijzin
Het kind dat daar kruipt, is mijn neefje. Het kind is mijn neefje = hoofdzin is mijn neefje = naamwoordelijk gezegde; is = werkwoordelijk deel; mijn neefje = naamwoordelijk deel; het kind = onderwerp; dat daar kruipt = bijvoeglijke bijzin
- Voorbeeld van een zin met twee bijzinnen;
- Toen zij hem na jaren weer ontmoette,// schrok zij //van hoe hij erbij liep.
- zij = onderwerp, schrok = wg
- toen zij hem na jaren weer ontmoette = bijwoordelijke bijzin van hoe hij erbij liep = voorzetselvoorwerpszin
Welk of welke onderwerp?
welk / welke Het vragend voornaamwoord welk krijgt de vorm welke als het bij een de -woord of een meervoudig woord staat.
welke alinea, welke jongen, welke kleurwelke huizen, welke jongens, welke meisjes
Bij een enkelvoudig het -woord is welk de correcte vorm.
welk hoofdstuk, welk huis, welk meisje
ZOEKEN OP TAALADVIES Er zijn geen resultaten gevonden voor uw zoekopdracht
Controleer de schrijfwijze van uw zoekopdrachtProbeer uw zoekopdracht anders te verwoorden
: welk / welke
Hoe lang mag een onderwerp zijn?
Maak je onderwerp niet te lang Gebruik dus maximum 50 tekens en zet de belangrijkste woorden vooraan.
Kunnen er 3 persoonsvormen in een zin staan?
Methode –
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, Je kan de persoonsvorm in iedere zin vinden op drie verschillende manieren:1 – de vraagproef2 – de tijdproef3 – de getalproef Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan, je hebt dan te maken met een samengestelde zin met twee hoofdzinnen:
– Johnny voetbalt fanatiek en hij scoort vaak meerdere goals tijdens de wedstrijd. – Voetbalt Johnny fanatiek en scoort hij vaak meerdere goals tijdens de wedstrijd? (vraagproef)- Johnny voetbalde fanatiek en hij scoorde vaak meerdere goals tijdens de wedstrijd. (tijdproef)- Johnny en Gerrit voetballen fanatiek en zij scoren vaak meerdere goals tijdens de wedstrijd. (getalproef)-> voetbalt en scoort zijn de persoonsvormen Let dus altijd goed op welke werkwoorden allemaal reageren op een van de drie proefen! Onze taal kent ook scheidbaar samengestelde werkwoorden, De persoonsvorm kan in dit geval gescheiden in de zin voorkomen, zoals bijvoorbeeld in de volgende zin: – Ik geef mij daarvoor op.- Ik gaf mij daarvoor op. (tijdproef) -> geef op is de persoonsvorm (van het werkwoord opgeven) : Slimleren.nl
Wat is de persoonsvorm voorbeeld?
Veelgestelde vragen over de persoonsvorm – De persoonsvorm is een werkwoord dat in iedere zin voorkomt. Dit werkwoord hoort bij het onderwerp in een zin. Het geeft namelijk aan wat het onderwerp is of doet. Een zin kan nooit meer dan één persoonsvorm hebben.
- Hoe herken je de persoonsvorm? Je kind kan een persoonsvorm allereerst herkennen door een zin vragend te maken.
- De persoonsvorm komt dan vooraan te staan.
- Hij kan een zin ook in een andere tijd zetten, want de persoonsvorm verandert dan namelijk mee.
- Dit is ook het geval als hij de zin omzet van enkelvoud naar meervoud of andersom.
Hoe vind je de persoonsvorm in een samengestelde zin? Om de persoonsvorm in een samengestelde zin te vinden, kan je kind er het beste twee losse zinnen van maken. Iedere zin heeft immers zijn eigen persoonsvorm. Je kind maakt er individuele zinnen van door het voegwoord weg te halen.
- Wat is een voorbeeld van de persoonsvorm? Een persoonsvorm is een werkwoord dat in staat is om van tijd te veranderen.
- Voorbeeld: ‘Piet loopt naar huis’.
- Doordat dit nu gebeurt, gaat het om de tegenwoordige tijd.
- In de verleden tijd wordt het ‘Piet liep naar huis’.
- Doordat ‘loopt’ is veranderd in ‘liep’, weet je kind wat de persoonsvorm is.
Waarom heb je de persoonsvorm nodig om het onderwerp te vinden? Om te bepalen wat het onderwerp in een zin is, geeft je kind antwoord op de vraag ‘wie of wat + persoonsvorm?’ Om hier antwoord op te kunnen geven, moet je kind eerst op zoek gaan naar de persoonsvorm.
Wat komt eerst persoonsvorm of onderwerp?
Hoe vind je het onderwerp? –
- Door de vraag te stellen: wie of wat + persoonsvorm? Wie of wat heeft? De jongen heeft.
- Door de zin vragend te maken. In de nieuwe vraagzin staat het onderwerp meteen na de persoonsvorm. Heeft de jongen de hele nacht voor zijn toets geleerd?
- Door de persoonsvorm van getal te veranderen: van het enkelvoud naar het meervoud of andersom. De jongen heeft geleerd. – De jongens hebben geleerd.
Meestal begint de zin met het onderwerp. In een hoofdzin staat het onderwerp in ieder geval altijd direct naast de persoonsvorm.
Wat is de overeenkomst tussen onderwerp en persoonsvorm?
Congruentie is de vormovereenkomst tussen elementen die syntactisch met elkaar zijn verbonden. Bijvoorbeeld de congruentie tussen het onderwerp en de persoonsvorm van een zin: een meervoudig onderwerp wordt gecombineerd met een meervoudige persoonsvorm, een enkelvoudig onderwerp met een enkelvoudige persoonsvorm.
Zijn vriend gaat mee. Zijn vrienden gaan mee. Zijn vrienden gaan mee, maar hij blijft thuis en ik twijfel nog.
Wat is een persoonsvorm betekenis?
synoniem = finiet werkwoord De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die zich aanpast aan de persoon (eerste, tweede, derde) en het getal (enkelvoud of meervoud) van het onderwerp. De persoonsvorm drukt ook uit in welke tijd de zin staat, bijvoorbeeld de tegenwoordige of verleden tijd.
Ik heb geapplaudisseerd.Jij hebt geapplaudisseerd.De gitarist speelde een solo.De gitaristen speelden een solo.